Hoofdstuk 9


De man met het houten been






Er verliepen enkele dagen zonder dat er iets opvallends gebeurde. Barbara had zich er noodgedwongen bij neergelegd in het huis van Nort te moeten blijven.
Intussen bleef Nort niet bij de pakken neerzitten. Hij maakte gebruik van de rustpauze om zijn actieplan zorgvuldig uit te werken. Hij wist natuurlijk ook dat Hugo Dilbert evenmin met de armen over elkaar zat te wachten. Achter de kalmte ging een intense voorbereiding in beide kampen schuil, zoals voor de laatste ronde van een gevecht.
Axel Nort profiteerde van de gelegenheid om af en toe aan zijn mechanische soldatenpop te werken, die hij 'Jan' had gedoopt. In de rug van de pop was een stel draden en toestelletjes aangebracht. Het deed op het eerste gezicht aan een radioapparatuur denken.
Bij een vorige poging om een verbetering in het mechanisme aan te brengen had Nort kortsluiting veroorzaakt. Nort had toen het plan opgevat Jan op transistoren te laten werken.
'Aangezien ik de verbrande installatie voor deel moet vernieuwen, kan ik de stroom beter door elementen vervangen. Dat snoer is maar hinderlijk als ik Jan wil laten voortbewegen,' had Nort gezegd.
Als hij er maar even tijd voor vond, werkte hij vol ijver aan de pop en Dirk hielp hem daarbij.
Intussen bleef Nort voortdurend op zijn hoede en verdubbelde zijn waakzaamheid. Op verschillende tijdstippen van de dag stuurde hij Dirk weg om door de periscoop op het dak de omgeving te bewaken. Voor de zoveelste keer klom Dirk naar de zolder boven de werkplaats, stelde de kijker van de periscoop op en speurde de omliggende tuinen en velden af. Hij deed het bijna machinaal.
Plotseling zag Dirk iets tussen de struiken bewegen. Hij regelde het objectief bij en keek met gespannen aandacht toe. Een gedaante baande zich traag een weg door de dichte twijgen. De takken werden opzij geduwd en daar verscheen de wit en zwart gevlekte kop van de pony van de buren. Hij had zich door de dichte struiken gewerkt om een ogenblik verlost te worden van de vliegen die hem zo plaagden. Hij schudde zijn kop en keek met luie ogen in Dirks richting.
Dirk klapte teleurgesteld de handgrepen in, zodat de periscoop op het dak weer in de schoorsteen verdween. Na de ervaring die Dingo had opgedaan bij het bespieden van Norts huis, vond Dilbert het blijkbaar voorzichtiger er geen mannen meer op af te sturen.
Toen Dirk weer beneden kwam, was Barbara er ook. Ze ijsbeerde door de werkplaats.
'Niet voor het raam lopen, Barbara!' waarschuwde Nort. 'We moeten Dilbert in de waan laten dat je opgesloten bent.'
'Dat ben ik ook!'
'Ik bedoel in de gevangenis.'
Ondanks zichzelf moest Barbara glimlachen over het laconieke antwoord. Ze verontschuldigde zich: 'Neem me niet kwalijk, Axel, maar dat dagenlange gedwongen schuilhouden is voor mij een zware beproeving.'
Nort legde zijn gereedschap neer: 'Ik denk dat ik eindelijk een geschikte schuilplaats voor je gevonden heb, Barbara. Morgen breng ik je erheen, en je neemt Neppie mee.'
Nort nam een zendertje van het type dat voor telegeleide modelvliegtuigen wordt gebruikt. Hij schakelde het in. Met een zacht geklik kwam Jan in beweging en zwaaide daarbij met hoekige gebaren de korte sabel die hij in de hand hield. Barbara stond verrast op en Dirk week een pas achteruit omdat de pop zijn kant uitkwam.
Nort had ervoor gezorgd dat de winkel van Elia onder voortdurende bewaking stond. Hij hield Dilbert wel niet voor zo gek een tweede inval te wagen, maar hij wenste liever geen risico te nemen. Om dezelfde reden mocht Neppie het huis niet verlaten. Dat verbod viel de dochter nog zwaarder dan de moeder. Want zij kon er helemaal de noodzaak niet van inzien. Elia had haar niets verteld van de inbraak. Het meisje wist niet eens dat haar moeder in de stad was.
Neppie zat aan een schets te werken die Nort moest voorstellen. Je kon de figuur wel enigszins herkennen aan het geruite pak, de hoed van dezelfde stof en de bril. Maar om elke twijfel uit te sluiten, zette Neppie er de naam NORT boven. Elia stond klaar om boodschappen te doen. Het meisje vroeg natuurlijk of ze mee mocht.
'Nog een beetje geduld, Neppie,' zei Elia. 'Je weet dat Nort niet wil dat je buiten komt.'
Neppie pruilde. Elia glimlachte:
'Axel Nort is toch je vriend. Hij houdt veel van je. Als hij dat vraagt, heeft hij er een goede reden voor.'
Neppie zette zich mokkend weer aan tafel. De hele zaak leek haar dwaas en overdreven.
'Het zal wel even duren voor ik terug ben,' zei Elia nog. 'Ik sluit zolang de winkel. Laat je niet zien, ook niet als er geld wordt.'
'Ja tante.'
Toen Elia weg was bleef Neppie nog een poosje lusteloos tekenen. Ze kreeg het land. Uit wraak zette ze dikke tralies voor het portret van Nort. Zo voelde hij misschien ook wat het betekende opgesloten te zitten! Tenslotte ging ze naar boven. Ze keek verlangend door het raam en benijdde de kinderen die vrij konden rondlopen en spelen.
Neppie ging naar de achterkamer, die op hun tuin uitkeek. Er was een groot gat in de afsluiting achter in de tuin. Neppie had het er zelf in gemaakt. Daarachter liep een pad dat tussen twee hoge heggen naar de schutting leidde, waar ze Mark en zijn kameraden had ontmoet. Ze kon makkelijk een kijkje gaan nemen en thuis zijn voor tante van haar boodschappen terugkeerde.
Elia had wel de tuindeur afgesloten en de sleutel weggeborgen, maar ze had niet aan het raam op de eerste verdieping gedacht. Neppie aarzelde nog even, maar de verleiding was te groot. Het is gek hoe je in iets reuze trek kan krijgen, alleen omdat het je verboden wordt.
Neppie trok het raam open en stapte op het daaronder gelegen platte dak. Zo kon ze gemakkelijk in de kerseboom klimmen, waarvan een zware tak over de dakgoot groeide. Ze liet zich van de boom glijden en rende in ��n adem tot bij het gat in de afsluiting.
Toen ze bij de schutting kwam hoorde ze roepen en lachen. Ze herkende de stemmen van de jongens die Mark hadden uitgejouwd omdat hij partij voor Neppie had gekozen.
De jongens stonden bij de schutting. Dat kon Neppie door de spleten zien. Een van hen streepte iets door met een stuk krijt. Neppie kreeg er kippevel van omdat het zo'n griezelig knerpend geluid gaf. De jongen schreef er met het krijt iets bij. Ze schenen allen het resultaat zeer lollig te vinden, want ze begonnen luid te lachen. Neppie kwam stilletjes dichterbij. Vlugge stappen deden haar opschrikken. Het was Mark. Hij legde zijn vinger op de lippen, wipte op de schutting en keek er over heen. Ze hadden aan de tekening geknoeid die Mark op de schutting had gezet en het onderschrift NEPPIE IS EEN TOFFE MEID veranderd in NEPPIE IS GEK.
Mark zag nog net hoe de jongen een uitroepteken achter de woorden plaatste. Hij sprong over de schutting en pakte hem beet. Ze rolden over de grond en begonnen met wisselende kansen te vechten, terwijl Neppie erbij kwam staan. De andere jongens keken op een afstand toe. Neppie moedigde Mark aan en de anderen namen het natuurlijk voor hun vriendje op. Een ogenblik kwam hij bovenop Mark te liggen en probeerde hem met zijn volle gewicht neer te drukken. Maar Mark kromde zich en haalde hem lenig over zich heen. Ze rolden samen om zodat Mark nu boven lag. Hij ging schrijlings op de buik van de jongen zitten en drukte hem met de schouders tegen de grond.
'Gewonnen!' juichte Neppie.
Mark sprong op en liet zijn tegenstander vrij. In haar geestdrift gaf Neppie de kampioen een zoen. Dat gebeurde vanzelf, maar het bracht Mark wel wat in de war. Hij wreef met de rug van zijn hand over zijn wang, als om de zoen weg te vegen.
De jongen was naar zijn vrienden gelopen. Samen jouwden ze: 'Oehoe!', maar holden weg toen Mark op hen afkwam.
Neppie was bij de rand van de stoep gaan staan. Ze zag wat er op de schutting geschreven stond en wat de jongens er aan veranderd hadden. Ze vond het grappig en riep:
'Heb jij dat getekend, zeg?'
Mark was bezig zijn hemd weer behoorlijk in zijn broek te stoppen en deed of hij haar bewondering voor zijn kunstwerk niet merkte. Ze was vooral erg gevleid door wat hij onder tekening had geschreven. Neppie keek met zoveel aandacht naar de tekening dat ze de auto niet hoorde die vlak achter haar stopte. De deur werd opengegooid. Een man trok Neppie mee in de auto, die daarna onmiddellijk wegreed.
Na zijn eerste verbijstering rende Mark de auto achterna, maar gaf de nutteloze achtervolging van de snel verdwijnende wagen direct op. Een naderende taxi toeterde omdat Mark midden op de rijweg bleef staan. Mark ging echter niet opzij, maar gaf een teken te stoppen. 'Volg die wagen,' zei Mark tegen de chauffeur en hij wees de verdwijnende auto met de schakers van Neppie aan. Mark had de deur al opengetrokken en ging naast de chauffeur zitten, die alles op alles moest zetten om de auto niet uit het oog te verliezen. Daarna slaagde hij erin de achterstand geleidelijk in te lopen. De gebeurtenis had de taxichauffeur verrast. Hij keek tijdens het rijden met een groeiend wantrouwen naar zijn erg jonge klant.
'Waarom wil jij die auto volgen?' vroeg hij tenslotte.
'Ze hebben Neppie ontvoerd,' antwoordde Mark ongerust omdat hij de wagen om een bocht zag verdwijnen. Hij herademde toen ze hem weer in het zicht kregen.
De chauffeur kreeg al spijt dat hij eraan was begonnen.
'Die gaan misschien heel ver,' bromde hij en informeerde later: 'Heb je geld?'
Pas toen besefte Mark dat hij geld nodig had om de rit te kunnen betalen. Hij zocht in zijn zakken en gaf alles wat hij vond aan de taxichauffeur.
'Twee en twintig frank,' stelde de man met een bedenkelijke blik vast.
'Het is alles wat ik heb!'
Mark keek in paniek naar de taximeter, waarop het bedrag onrustbarend groeide. Het bereikte bijna het cijfer 22 toen ze de auto dicht waren genaderd. Hij werd bij een wegomlegging opgehouden door een andere wagen. De chauffeur versperde de smalle rijstrook door een onhandig maneuver. Mark maakte van het korte oponthoud gebruik om uit de taxi te springen en gebukt naar de auto te lopen die ze achtervolgd hadden. Hij zag dat de grote kofferruimte niet gesloten was. Als de bliksem duwde hij het deksel wat omhoog en dook erin. Het deksel klapte vanzelf dicht toen de auto met een ruk wegreed. Gelukkig zat Marks voet er nog tussen, want als het deksel in het slot was gesprongen, had hij in de kofferruimte gevangen gezeten.
De taxichauffeur staarde verbluft de wegrijdende auto na, tot de wagens achter hem begonnen te toeteren.

De auto met de geschaakte Neppie en in de kofferruimte Mark als verstekeling hield met een zwaai voor de gesloten poort van een magazijn stil. Wat verder in de straat stond een stapel kisten bij een gang. Een man hield zich achter de kisten verborgen, zodat men hem van uit de auto niet kon zien. Hij droeg een ruime duffel, waarvan de kap over zijn hoofd geslagen was. Dat was wel gek. Want kon je de zomer niet bepaald heet noemen, zo koud was het ook niet. Wat echter het meest aan hem opviel was het houten been. Waarschijnlijk had het geld niet om een kunstbeen te kopen en gaf hij er niets om dat je het houten been zag. Hij was denkelijk een van die zonderlinge, berooide zwervers die zich nergens aan storen.
De chauffeur van de auto stapte uit. Mark had het deksel van de kofferruimte wat opgetild en loerde door de spleet om de boel te verkennen. Hij liet het deksel vlug zakken toen de chauffeur met veel lawaai de poort openmaakte. Nadat de auto in het magazijn was gereden, verliet de man met het houten been zijn uitkijkpost en ging hinkend weg. Het stoten van het houten been op de straatstenen klonk dof toen hij in de brede gang verdween.
In het magazijn hadden de twee volwassen mannen er de handen vol aan om de tegenspartelende Neppie uit de auto te krijgen. Ze droegen haar samen naar een hok achter in het magazijn. Zodra ze weg waren kroop Mark uit de kofferruimte. Bij een stapel koopwaar stond een grote kartonnen doos van het soort waarin televisietoestellen worden verpakt. Mark liep achteruit en stootte tegen de lege doos, die met een doffe slag omviel. Mark trok de doos vlug over zich heen.
Het gerucht had de aandacht getrokken van de chauffeur, die kwam kijken wat er gaande was. Het hart van Mark begon wild te bonzen toen hij de stappen van de man hoorde naderen. Hij hield bij de doos stil en legde zijn hand erop. Mark dacht: nu is het gebeurd! Maar de chauffeur liet alleen de hand argeloos op de doos rusten om een moment aandachtig te luisteren. Tenslotte keerde hij gerustgesteld terug naar het hok, waarvan de deur was blijven openstaan.
Er wa s een gat in de zijkant van de doos gestoten. Mark maakte het voorzichtig wat wijder, tot hij er doorheen kon kijken. Daarna tilde hij de doos van de grond. Zo schoof hij langs de auto heen om de open deur van het hok in het oog te kunnen houden.
De mannen kwamen naar buiten. Ze draaiden de deur op slot en de chauffeur reed met de auto weer weg. Zijn helper sloot de poort en ging in een soort portiersloge ernaast zitten roken.
Mark wachtte een tijdje en lichtte toen de doos weer op. Met korte tussenpozen bewoog hij de doos behoedzaam in de richting van het hok waar ze Neppie hadden opgesloten. Bij de deur kroop hij uit zijn wandelende schuilplaats en ademde diep. Zijn hart klopte zo fel dat het hem leek of de man bij de poort het bonzen wel moest horen! Maar die vermoedde gelukkig net eens de aanwezigheid van Mark. Hij had zijn radio vrij hard aangezet. De koopwaar die in het magazijn opgeslagen lag benam hem bovendien het uitzicht op het hok.
Mark draaide voorzichtig de sleutel om. Het knarsen van het slot werd in de oren van Mark een alarmerend gekrijs als een verroest tuinhek. In werkelijkheid klonk het zo zwak dat de bewaker het, met zijn radio aan, nooit kon horen.
In het hok zat Neppie tegen de muur, netjes met een touw vastgebonden en met een doek voor de mond geknoopt. Ze was verbaasd, maar ook opgelucht toen ze Mark herkende. Ze had zulke griezelige verhalen gehoord over mannen die kinderen ontvoeren. Ze was wel wat gekalmeerd toen ze haar alleen lieten. Maar erg gerust over hun bedoelingen was ze niet.
Neppie spuugde toen Mark de doek wegnam. De groezelige lap had een vieze smaak van smeerolie in haar mond achtergelaten.
Mark fluisterde: 'Stil! Er is een man bij de poort gebleven!'
Vlug knoopte hij het touw los. Omdat er geen andere uitweg was, moesten ze het hok verlaten door het magazijn. Mark was bang en zenuwachtig, al liet hij het niet merken. Hij vreesde dat ze elk ogenblik de aandacht van de bewaker zouden trekken. Toch had hij de tegenwoordigheid van geest de deur achter zich weer op slot te draaien en in de sleutel mee te nemen. Ze slopen de trap op naar boven en kwamen in een ruim, leeg vertrek, waarvan het raam op een binnenplaats uitkeek. Ze boften: voor het raam was een ijzeren brandladder. Ze klommen vlug door het raam en bereikten de binnenplaats via de ladder.
Tegenover de achtergevel van het magazijn bevonden zich stallen. Daar had men vroeger de paarden ondergebracht, toen het vervoer nog met paard en wagen gebeurde. Nu was alles in onbruik geraakt. Het onkruid groeide weelderig tussen de stenen van de binnenplaats en de gebouwen zagen er vervallen uit.
Mark en Neppie liepen over de binnenplaats en verdwenen in een stal waarvan de deur open stond. Toen ze binnen waren zagen ze dat ze niet weg konden. Ze keerden zich om, maar meteen werd de poort dichtgeslagen door iemand die zich erachter verborgen had gehouden. Het was de man met het houten been. Het gaf een onheilspellend doffe stoot toen hij het been vooruit zette. De kinderen weken verschrikt terug. De man zag er griezelig uit in de halve duisternis. Met de kap van de duffel over zijn hoofd getrokken leek hij wel op een spook.
We zijn van de regen in de drop gekomen, dacht Mark. Of beter: zo voelde hij het aan, want denken kon hij op dat ogenblik niet meer. Toen sloeg de man de kap van zijn duffel achterover en zijn gezicht werd ��n vriendelijke, welbekende glimlach.
'Sam Suffie!' riepen Mark en Neppie uit, zo blij dat ze wel hadden kunnen dansen.

De chauffeur, die Bernard heette, was weer naar het magazijn gereden. Hij had van Dilbert bevel gekregen Neppie bij hem te brengen. Tony, de helper die bij de poort de wacht had gehouden, ging mee naar het hok waar ze Neppie hadden opgesloten. Bij de deur kreeg Bernard de doos in het oog die Mark had gebruikt om zich te verschuilen.
'Hoe komt die doos hier?' vroeg hij.
'Weet ik veel!' Het bolle gezicht van Tony werd nog ronder van verwondering. Hij wees in de richting van de plaats waar de doos vandaan kwam. 'Ze stond daar.' Hij keek echter nog verbaasder toen hij merkte dat de sleutel van de deur was verdwenen. Eerst dacht hij nog dat Bernard hem mee had genomen. Maar die wist niets af van een sleutel.
'Jij hebt de deur op slot gedaan!' herinnerde Tony zich met zekerheid.
'Maar de sleutel is in het slot blijven zitten,' beweerde Bernard even stellig.
Het leek er een ogenblik op dat ze ruzie zouden krijgen. Tony zette een grote mond op, maar Bernard legde hem met een driftig gebaar het zwijgen op.
'Er is wat mis!' zei hij met een groeiend gevoel van onraad.
Ze trapten de deur in met zo'n geweld dat de planken krakend versplinterden. Toen ze het hok leeg vonden beseften ze meteen de volle omvang van het onheil. Ze konden met de beste wil niet begrijpen hoe het meisje erin was geslaagd zich te bevrijden en de deur los te maken die aan de buitenkant was afgesloten. En dat alles zonder dat Tony in de portiersloge ook maar iets had gehoord of gezien! Maar dit was niet het goede moment om over het raadsel te piekeren. Als er nog een schijn van kans bestond de vluchtelinge te pakken te krijgen, moesten ze onmiddellijk handelen.
De twee mannen doorzochten met koortsige ijver het magazijn. Op de bovenverdieping vonden ze het raam open. Sam Suffie stond net op de binnenplaats uit te kijken. Bernard wenkte hem:
'Heb je geen meisje gezien?'
Sam gaapte met zijn suffige blik omhoog.
'Een meisje?!' vroeg hij alsof ze hem vroegen of hij een voorhistorisch dier had gezien.
'Een meisje van een jaar of veertien. Ze heeft kortgeknipt blond haar en draagt en spijkerbroek.'
Sam trok zijn onderlip op en schudde het hoofd:
'Nee makkers.' Hij zette een zeer spijtig gezicht omdat hij hen moest teleurstellen. 'Ik heb dat meisje niet gezien.'
Bernard en Tony verdwenen onmiddellijk om de straten in de omgeving af te zoeken. Dat kwam mooi uit voor Sam. Hij keerde direct teug naar de stal waar zijn vrachtwagen stond en tikte op de poort. Neppie en Mark, die op dit sein wachtten, maakten de poort open en lieten Sam binnen.
Na hun vruchteloze speurtocht in de omliggende straten, keerden Bernard en Tony terug naar het magazijn en begonnen al de gebouwen en stallen af te zoeken. Tenslotte gaven ze het op. Benard vond dat ze naar de baas moesten gaan, maar dan zonder Neppie. Tony stelde voor de benen te nemen. Maar Bernard wimpelde zijn voorstel als onbruikbaar af.
'Dilbert vindt ons toch,' zei hij met een grimmig lachje, 'en dan verdenkt hij ons nog van verraad op de koop toe.'
Ze trokken strootje om uit te maken wie de beroerde boodschap moest vertellen. Het lot wees Tony aan. Hij begon al te zweten van benauwdheid bij het vooruitzicht. Maar hij hield zich flink. Iedereen heeft wel eens een tegenvaller, hemel nog aan toe! Zo probeerde hij zich moed in te praten. Maar toen hij voor Dilbert stond bleef er van zijn kranigheid niet veel over. Hij bracht een verward verslag uit van het voorval en besloot hakkelend:
'... Het meisje was gekneveld, opgesloten, goed bewaakt... en toch is ze verdwenen... We snappen er niets van.'
Dilbert had met half toegeknepen ogen geluisterd.
'Hoe is ze dan verdwenen?' vroeg hij snijdend. 'Door de muur gekropen?'
'Nee, door het raam...' verbeterde Tony haastig.
Dilbert trok met een ontstemd gezicht aan zijn sigaret.
'Toen de hersens werden uitgedeeld stond jij ook niet op de voorste rij!' schimpte hij.
Tony keek hulpeloos, eerst naar Bernard, dan naar de grond.
'De ontsnapping kan niet het werk van Neppie alleen zijn geweest,' verzekerde Dilbert. 'Ze heeft hulp van buitenaf gekregen. Maar dat is natuurlijk niet eens in jullie dikke schedel opgekomen.'
'Tony is geen ogenblik van de poort weggeweest,' zei Bernard. 'En toen ik terugkwam...'
De baas snoerde hem de mond: 'Jullie zijn geen haar beter dan de anderen,' viel hij boos uit. 'Keer op keer bederven jullie de zaak... Neppie had een middel kunnen zijn om de grammofoonplaat in handen te krijgen. Eerst zijn jullie mislukt in de opdracht om de plaat bij Elia weg te halen en nu dit weer.'
Dilbert bleef nog een poosje peinzend roken en ging toen verder: 'Ik wil jullie nog ��n kans geven om die blunder weer goed te maken...'
De twee mannen knikten, bereid op elk voorstel in te gaan.




Terug naar de inhoudsopgave

Vorige (8e) / Volgende (10e) hoofdstuk